Om bovenop het Bouwbesluit eisen te kunnen stellen ten aanzien van duurzaam bouwen, gebruiken gemeenten veelal grond-/ bouwgebonden convenanten.
Duurzaamheid – Bouwbesluit 2012 ‘Milieulast(prestatie)berekening’
In het Bouwbesluit 2012 afdeling 5.2 zijn er voor nieuwbouwwoningen met een GO van meer dan 100 m² artikelen opgenomen met betrekking tot het milieu. Eén en ander ten aanzien van het toepassen van duurzame materialen voor de ‘samenstelling’ van constructieonderdelen. Het uitgangspunt is, dat hiervoor de uitstoot van broeikasgassen en de uitputting van grondstoffen gekwantificeerd worden op basis van de milieuprestatie. Voor vergunningsplichtige bouwwerken geldt dat de aanvrager aan dient te tonen dat wordt voldaan aan de milieuprestatie middels een milieulastberekening. In het Bouwbesluit zijn, vooralsnog geen grenswaarden opgenomen, wel dient er rekening gehouden te worden met betrekking tot eventuele wijzigingen tijdens de bouw. Er dient een daarop gecorrigeerde milieulastberekening gemaakt te worden.
In de literatuur wordt wel aangegeven, omdat er geen sprake is van een daadwerkelijke minimale grenswaarde, dit wel leidt tot een echt duurzamere woningbouw. Mede gezien dit feit bestaat ook de mogelijkheid dat bepaalde gemeentes juist, bijvoorbeeld op bestemmingsplanniveau, een hogere grenswaarde voor gaan schrijven.
Conform het Bouwbesluit 2012 dient er naast de energetische prestatie – epc – van een woning of woongebouw, vanaf 1 juli 2013 ook een milieulastberekening gemaakt te worden. Hiervoor moet er voor woningen met een gebruiksoppervlak groter dan 100 m2 berekend worden hoe zeer het milieu wordt belast. Derhalve zal ook de reguliere bouw duurzamer wordt. Eén en ander geldt derhalve ook voor de producenten van bouwmaterialen, deze zullen bijvoorbeeld milieuvriendelijker geproduceerd dienen te worden. Dit gaat de deskundigen verder dan het op basis van milieuaspecten te kiezen voor (colletieve) Warmte Koude Opslag of stads-/wijkverwarming. Ook Warmte Kracht Koppeling, collectieve PV en windmolens en innovatieve maatregelen zullen op wijkniveau hun intrede doen.
Waarbij wel wordt aangetekend, dat in de afgelopen jaren is gebleken, dat diverse woningbouwprojecten met dergelijke collectieve voorzieningen helaas zo ‘storingsgevoelig’ bleken te zijn. Dat er werd gekozen om het project / de wijk te voorzien van gas en CV-ketels te installeren. Tot slot, er wordt wel aangegeven dat er in het kader van de regelgeving nog geen exacte grenswaarden worden omschreven. Maar projectmatig kan er ons inziens wel sprake zijn van het vastleggen van een ambitieniveau inzake de milieulastbereking in het kader van bij voorbeeld de gronduitgifte.
Er is sprake van een Europese normen; de NEN 8006 – Milieugegevens van bouwmaterialen, bouwproducten en bouwelementen met betrekking tot een milieuverklaring wordt vervangen door de Europese norm de NEN-EN 15804 .

Een tweetal keurmerken in het kader van Duurzaam Bouwen
Ten aanzien van de houttoepassing geldt er in diverse gemeenten een zeer strikte eis voor de toepassing van FSC-hout. Voor bijvoorbeeld gevelbeschietingen van gemodificeerd hout. Door dit proces wordt de structuur van het hout veranderd, waardoor het beter bestand is tegen schimmelaantasting. Het mag duidelijk zijn dat de verschillende producenten onderzoek hebben gedaan naar het beste basisproduct om tot een goed eindproduct te komen. Door de strikte eisen voor de toepassing van FSC-hout en de voorgeschreven gevelbeschieting kan een knelpunt ontstaan, indien het beste basisproduct niet het FSC-keurmerk heeft. In een dergelijk project was sprake van een significant hoog uitvalspercentage van het gemodificeerde hout voor de gevelbeschietingen, om in de praktijk toch tot een kwalitatief correcte gevelbeschieting te kunnen maken. Navraag leerde dat de producent normaliter geen FSC-hout toepast maar ook duurzaam geproduceerd hout met een ander keurmerk. Dit hout heeft wel de juiste eigenschappen, zonder dat er volgens de leverancier een dergelijk hoog uitvalpercentage aan de orde is. Vanwege de in de opdracht verwerkte strikte ‘FSC-eis’, heeft de leverancier elders FSC-hout ingekocht. Helaas bleek de basiskwaliteit van het ingekochte FSC-hout niet aan te sluiten bij het productieproces en leidde dit niet alleen tot een groot uitvalpercentage bij de productie maar ook bij de verwerking door de garantieplichtige ondernemer. Voor dergelijke houttoepassingen in de woningbouw is de keuze voor duurzaam geproduceerd hout een goed uitgangspunt. Maar ook andere keurmerken ten aanzien van duurzaam geproduceerd naaldhout dienen hun plaats te krijgen binnen de ‘voorschrijvende rol van de gemeenten, in plaats van de eis:”100% FSC”. Want een keuze voor het juiste hout in zijn toepassing/op de juiste plaats dient vanzelfsprekend ook meegewogen te worden. Het eenzijdig verplicht voorschrijven van een keurmerk komt de eindkwaliteit namelijk niet ten goede en er bestaan op dit moment zeker keurmerken die duurzame bosbouw van naaldhout garanderen. Er zou ook gekozen kunnen worden voor Noord-Europees PEFC-hout.
Ten aanzien van het hardhout ligt dit anders, want illegale kap van hardhout is nog steeds aan de orde van de dag.
De beschikbaarheid van FSC-hout wordt nogal eens aan de orde gesteld. Als de bestekschrijvers in plaats van de houtsoort een kwaliteitsomschrijving opnemen in het bestek, kan er gemakkelijker gekozen worden uit de beschikbare gelijkwaardige alternatieven. Want schaarste betekent handel en dan worden gedragsregels overboord gezet, rapportages over de houtkap in het regenwoud van Brazilië doen het ergste vermoeden.
Vanuit het FSC wordt er ook verwezen naar alternatieve hardhoutsoorten voor de toepassing als kozijnhout, deze kunnen alleen onder de certificering van de timmerfabrikant conform de BRL 0801 toegepast worden indien deze zijn genoemd in katern 31 van de KVT ‘95. Komt de houtsoort niet voor in katern 31, dient u, uw opdrachtgever of de architect een dergelijke toepassing voor te leggen aan SHR en SKH. Echter ook ‘toegelaten houtsoorten conform katern 31’ kunnen tot problemen leiden. Een goed voorbeeld is sapupira. Ook de houtdeskundigen zijn het er over eens dat het in het verleden uitgevoerde toelatingsonderzoek onvoldoende zekerheden heeft geboden voor de grootschalige toepassing. Wel worden de specificaties van deze houtsoort op basis van schade in de praktijk bijgesteld, maar helaas blijkt dat deze wetenschap ook in de timmerindustrie nog geen gemeengoed is.
Wij constateren regelmatig dat er al sprake is van scheurvorming in het hout tijdens het productieproces.
Omdat sapupira langzaam droogt, dient het droogproces zorgvuldig te gebeuren opdat het gewenste houtvochtgehalte in de balk wordt bereikt. Wordt hier niet aan voldaan kan dit tot ernstige scheurvorming leiden.
Conform de oude KVT ‘95 werd de ‘standaard’ waarde van 16 +/- 2% aangehouden en momenteel wordt een waarde van 14 +/- 2% omschreven. Diverse houtleveranciers, timmerfabrikanten en houtdeskundigen geven aan dat er met sapupira goed geveltimmerwerk gemaakt kan worden, waarbij ‘de strikte wens’ wordt uitgesproken om uit te gaan van een houtvochtgehalte van 12 +/- 2%.

Het DUBOKEUR® keurmerk zegt iets over de ‘milieubelasting’ van een bouwmateriaal, ook in zijn toepassing op de omgeving en vereist voortdurende productverbetering. Bij het Nederlands Instituut voor Bouwbiologie en Ecologie (NIBE) kan informatie ingewonnen worden over producten met dit keurmerk.
De overheid heeft in het verleden aangegeven dat deze gemeentelijke eisen geen wettelijke grondslag hebben en dat men in het kader van Duurzaam Bouwen slechts aanbevelingen mag doen. Grond-/bouwgebonden convenanten met bovenwettelijke eisen, zijn echter eerder regel dan uitzondering.
Een voorbeeld is de EnergiePrestatie op Locatie. Een ‘norm’ ten aanzien van de CO2 uitstoot om te voldoen aan de ‘gemeentelijke eisen’. Hierbij is er zelfs sprake van een behoorlijke verzwaring van de huidige wettelijk voorgeschreven EPC van 0,4.
In een aantal tijdschriften wordt in advertenties gerept over het feit dat de betreffende leverancier producten levert met DUBOKEUR®.
De betekenis van het DUBOkeur® merk wordt als volgt weergegeven: 'Uitsluitend de meest milieuvriendelijke producten binnen een bepaalde toepassing, komen in aanmerking voor het DUBOkeur® merk. Door het onderzoeksinstituut Nederlands Instituut voor Bouwbiologie en Ecologie (NIBE), het kennisinstituut over milieubelasting van bouwmaterialen, worden de producten beoordeeld op basis van 17 (milieu)aspecten, variërend van emissies tot hergebruik of verwerking van het afval, volgens de methode van de Levenscyclusanalyse (LCA).Met het DUBOkeur® laten fabrikanten/leveranciers zien dat ze tot de meest milieuvriendelijke producten behoren en zien de afnemers dat het product het milieu zo min mogelijk aantast.'
Dit keurmerk zegt dus iets over de ‘milieubelasting’ van een bouwmateriaal, ook in zijn toepassing op de omgeving. Dit aspect voor de diverse bouwmaterialen is de laatste jaren in het kader van Duurzaam Bouwen, ook in de politiek, naar de achtergrond geschoven ten opzichte van bijvoorbeeld de CO2–reductie en duurzame bosbouw.
In het verleden werden wij geconfronteerd met puntenlijsten ten aanzien van de toepassing / milieubelasting van producten, die door de gemeente werden gehanteerd. Destijds hadden wij bedenkingen over deze lijst, omdat er onvoldoende rekening werd gehouden met het product in zijn toepassing. Zo scoorden bepaalde naaldhoutsoorten beter dan hardhoutsoorten, echter de negatieve aspecten van het praktisch noodzakelijke onderhoud van het naaldhout ten opzichte van hardhout werden ons inziens onvoldoende meegewogen. Dit wil dus zeggen dat de gehele levenscyclus van een product – herkomst, productie, verwerking, levensduur, onderhoud en mogelijkheden tot recycling of sloopafval – moet worden meegenomen om tot een onderbouwde uitspraak over een product te kunnen komen.
Ten aanzien van de verstrekking van het DUBOKEUR® voor een bepaald product begrijpen wij dat de referentiekaders evolueren. Kort gezegd betekent dit dat bij de verplichte periodieke hertoets van een product, dit product dient te voldoen aan de aspecten van een later toegelaten product dat op een of meerdere punten beter scoorde. Daarom is een voortdurende productverbetering noodzakelijk voor het behouden van het keurmerk.
Wellicht kunt u bij het Nederlands Instituut voor Bouwbiologie en Ecologie (NIBE) informatie inwinnen over de grondstoffen en of producten met dit keurmerk en, indien hiertoe de mogelijkheid bestaat, hiervoor in het voortraject te kiezen. En kunt u deze keuze meenemen in het overleg met de gemeente, met betrekking tot de realisatie van projecten waarbij duurzaam bouwen een uitgangspunt is.
Daarnaast bestaat er ook een DUBOkeur® woningen. De uitgangspunten voor een dergelijke woning worden in het voortraject doorgerekend op basis van dynamische rekenmodellen en wordt de uitvoering op de bouwplaats daarop ook gecontroleerd.
Uitgangspunten voor het keurmerk.
- Energie; een energie prestatie coefficient, welke 25% lager ligt dan in het Bouwbesluit is omschreven.
- Gebouwgebonden energiegebruik; minimaal 10% middels bijvoorbeeld PV of zonneboiler.
- Gebruik van duurzame materialen. Een standaard woning scoort op basis van de ontwikkelde Materiaal Prestatie Norm een 5. Voor dit keurmerk dient de MPN > 8 te zijn.
- Waterbesparing middels, 6 liters spoelreservoirs toiletten, doorstroombegrenzers kranen wastafels. En regenwateropvang voor bijvoorbeeld sproeien tuin, auto wassen of dergelijke. Voor het keurmerk geldt een dagelijks waterverbruik per bewoner dat minder is dan 100 liter. Eén en ander conform de opgestelde Water Prestatie Norm.
- Comfort / gezondheid; Ten aanzien van een gezond binnenklimaat geldt de toepassing van LTV – verwarming middels wand- en/of vloerverwarming of luchtverwarming met een lucht-lucht warmtepomp. N.B. In slaapkamers en onbenoemde ruimten mogen radiatoren toegeopst worden.
Naast bovenstaande uitgangspunten kunnen er keuzes gemaakt worden met betrekking tot comfort en gezondheid.
- Opwarming / Temperatuuroverschreiding; Realiseer een temperatuursoverschreiding welke lag tot matig is. Eén en ander op basis van de TO-juli ~ NEN 5128; de berekende indicatieve waarde voor de TO dient op basis hiervan lager dan 2 te zijn.
- Daglichttoetreding wordt in dit kader gezien als een comfortaspect en dient er op ruimteniveau uitgegaan te worden van een equivalent daglichtoppervlak dat 40% hooger is dan de Bouwbesluitnorm. N.B. Het toepassen van de krijtstreepmethode is met betrekking tot dit item niet toegestaan.
- Ten aanzien van de overstroomopeningen onder de deuren in de ruwbouw uitgaan van een opening van 35 mm bovenzijde dekvloer / onderzijde binnendeur. Er kan dan door bewoners een vloerafwerking worden gekozen met een maximale dikte van 15 mm waarmee de overstroomopening van 20 mm wordt gewaarborgd. Is op voorhand bekend dat de bewoner opteert voor een dikkere vloerafwerking, is het noodzaak dit in een vroeg stadium met de ontwikkelaar en/of uitvoerend bouwbedrijf te communiceren.
- De eisen ten aanzien van de voorgeschreven ventilatiecapaciteit in het Bouwbesluit zijn minimum eisen. Geadviseerd wordt uit te gaan van extra ventilatiecapaciteit. In het kader van de spuiventielatie mogelijkheden wordt geadviseerd een 20% hogere capaciteit te realiseren, zodat een korter tijdbestek gespuid behoeft te worden wat een lager warmteverlies met zich meebrengt.
Vragen over duurzaam bouwen kunt u stellen via het Postbus 51-contactformulier op de website van rijksoverheid.