Als er tussen het isolatiemateriaal en het buitenblad een te krappe luchtspouw aanwezig is (dient minimaal 4 cm te zijn) en er bijvoorbeeld een zachte gevelsteen is toegepast, ondanks het feit dat alle overige bouwkundige details (lood, dpc-folie, spouwankers, voegwerk, e.d.) correct zijn uitgevoerd, is de kans op lekkage bij extreme weersomstandigheden reëel aanwezig.
In dergelijke gevallen is het laten impregneren van het metselwerk door een erkend bedrijf een herstelmethode. Het impregneren van de gevel kan ook de steeds vaker voorkomende klacht – etsen van de beglazing – verminderen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat door middel van deze herstelmethodiek (reinigen en impregneren) er een ‘opsluiting’ van bepaalde zouten kan optreden.
Vervolgschade in de toekomst is daardoor niet ondenkbaar. Voor het al of niet toewijzen van deze laatste klacht geldt ook dat de bouwkundige details boven het kozijn (waterhol/plaats lood) juist uitgevoerd moeten zijn. Impregneren kan dus bijdragen aan de waterdichtheid van de buitengevel, maar mag niet worden toegepast om onjuiste bouwkundige details te ‘verbloemen’.
Houdt er rekening mee dat impregneren voor een bepaalde periode zijn werking heeft, gemiddeld na 10 jaar heeft het onvoldoende effect.
N.B. Het impregneren met een hydrofoberend middel direct na het gereedkomen van het gevelmetselwerk heeft invloed op de voeghardheid. Want het voegwerk verhardt hardt door onder invloed van het vochtaanbod op de gevel. Door het direct impregneren wordt de vochttoetreding belemmerd, dus ook het doorharden. Is er een voeghardheid voor het project afgesproken, kan vroegtijdig impregneren leiden tot het niet bereiken van de voeghardheid.
De voeghardheid wordt na 2 weken uitharden gemeten. Daarom pas na 2 weken na het gereedkomen van het voegwerk starten met het impregneren met een hydrofoberend middel. Zie daarvoor de CUR-Aanbeveling 61