Een ondergrondse bergruimte/stallingsgarage vergt de nodige aandacht. Bij het ontwerpen en bij de uitvoering moet onder andere gelet worden op een goede hemelwateropvang ter plaatse van de entree, een goede waterdichtheid, een goede functionaliteit en bruikbaarheid van hellingbanen, trappen en parkeerplaatsen en een goede bereikbaarheid van een gemeenschappelijke opslagruimte voor afval.
Als de berg-/stallingsruimte beneden peil is gesitueerd, moet er onderaan de hellingbaan die niet in een besloten ruimte is gelegen een voldoende brede (minimaal 200 mm) hemelwateropvanggoot aanwezig zijn, alsmede een pompput, voorzien van een pomp welke aangesloten dient te zijn op het rioleringsstelsel.
Een punt van aandacht voor de hemelwateropvanggoot is het maken van een voldoende hoge drempel met afschot naar het rooster aan de binnenzijde van de stallingsruimte, over minimaal de volledige breedte van de toegang. Dit om te voorkomen dat het regenwater over de goot heen stroomt en zich verder naar binnen verspreid. In dat opzicht dient ook de goot voldoende breedte te bezitten zodat voorkomen wordt dat het water aan de uiteinden langs het rooster de berging of stallingsruimte instroomt.
Wij worden nogal eens geconfronteerd met klachten over plasvorming achter het rooster.
Ondergronds metselwerk en/of betonwerk van vloer- en wandconstructies van de stallingsruimte moet waterdicht zijn in plaats van regenwerend. Dit geldt ook voor de keermuren van de toegang tot de ondergrondse parkeergarage. Gemetselde wanden leiden nogal eens tot lekkage bij de aansluiting op het betonwerk. Ook de gevolgschade, witte uitslag en/of mos- en algvorming, vanwege vochtdoorslag zijn een bron van irritatie voor bewoners. Deze muren moeten aan de grondzijde waterdicht worden afgewerkt. De bovenzijde van de gemetselde keermuren moeten worden voorzien van een betonnen of metalen muurafdekker (in plaats van een rollaag) om inwatering te voorkomen.
Denk aan voldoende terreinruimte om inritten naar (gedeeltelijk) ondergrondse garages te realiseren. Om de toegankelijkheid en bereikbaarheid van ondergrondse garages in alle jaargetijden en voor alle gebruikers te waarborgen, moet de helling van de inrit nooit steiler dan 15% (functionele eis ten aanzien van goed en deugdelijk werk) zijn. Bij het ontwerpen van de helling dient te worden gelet op het gevaar van autobeschadiging, aan voor-, onder-, achter- en bovenzijde van de carrosserie, bij overgangen naar en vanaf de horizontale gedeelten.
Bedoelde beschadigingen kunnen worden voorkomen door toepassing van overgangshellingen of afrondingen bij hellingen die circa 8% te boven gaan. Overgangen aan de bovenzijde niet direct aan laten sluiten op een molgoot en aan de onderzijde aan de draingoot. Er moet aandacht worden besteed aan de vrije hoogte ter plaatse van de overgangen. Bijvoorbeeld bij de ingang van de stallingsruimte om schade aan de bovenzijde te voorkomen.
Arbiters gaan in praktische zin uit van de volgende formule Hingang = 2.10 + 0.15 + 0,01 x hellingpercentage (15%) → H = 2,40 m.
Bovenstaande is mede gebaseerd op NEN 2443.
Vanwege de forse stijging van het aantal woongebouwen met Woningborggarantie, worden wij nogal eens betrokken bij een probleem met betrekking tot de verwarming van de hellingbaan. Het betreft enerzijds het ontbreken van, anderzijds het niet functioneren van de voorziening. Omdat het verwachtingspatroon van de kopers inmiddels hoger is komen te liggen, blijkt het nogal eens dat een Vereniging van Eigenaren er zonder meer vanuit gaat dat een hellingbaan van verwarming is voorzien. Het is noodzakelijk dat in de verkoopomschrijving aangegeven wordt of een hellingbaan wel of niet van verwarming is voorzien. In een aantal gevallen werd aangegeven dat de verwarming in de hellingbaan te laag lag en daardoor niet goed functioneerde. Dit werd veroorzaakt door aanpassingen na oplevering, om de berijdbaarheid te verbeteren. als een dergelijke voorziening wordt aangebracht, valt deze onder GIW-/Woningborggarantie (goed en deugdelijk werk).
Het is dus belangrijk om de nodige aandacht te schenken aan het ontwerp, de uitvoering en aan de hellingshoek van de afrit, omdat eventuele latere correcties het correct functioneren van de verwarming nadelig kunnen beïnvloeden.
De indeling van de stallingsruimte dient zodanig te zijn dat alle parkeerplaatsen bruikbaar zijn voor het doel waarvoor ze zijn bestemd. De maatvoering van de parkeerplaatsen wordt veelal op de NEN 2443 gebaseerd, waarbij op basis van het aantal appartementen de parkeerplaatsen (‘het moet kunnen’) worden ingetekend. Er zijn arbitrale vonnissen waarbij op basis de NEN 2443 en van normale bruikbaarheid uitspraken zijn gedaan waardoor aanpassingen aan de inrichting gedaan moeten worden om de functionaliteit te verbeteren. Wij adviseren daarom dringend hieraan in de ontwerpfase aandacht te besteden, zeker omdat er in de duurdere prijsklasse op een grotere maat auto gerekend mag/moet worden en er een ander verwachtingspatroon bij kopers heerst.
Ook blijkt in de praktijk dat er geen rekening wordt gehouden met de breedtetoeslag, die geldt wanneer er kolommen en wanden langs de parkeervakken of rijstroken zijn gesitueerd.
Een aantal keer ´steken” met de auto bij het inparkeren behoort echter tot de gebruikelijke, te accepteren omstandigheden.
Een trap die de toegang vormt tot de bergingen dient functioneel te zijn. Daarom dient u in het ontwerp alvast rekening te houden met voldoende plaatsingsruimte en op basis van jurisprudentie een hellingshoek van maximaal 28o. Wij zijn van mening dat er gekozen zou moeten worden voor een zogenaamde fietstrap, deze trappen hebben een kleine optrede en een grote aantrede en vergen dus veel meer plaatsingsruimte. Voor de veiligheid dient een trap gekozen te worden met een antislip profilering met fijne structuur. Aan de boven- en onderzijde dient er sprake te zijn van een praktische bemeten opstelplaats voor bijvoorbeeld een fiets. De wielgoot in de trap dient minimaal op een afstand van 200 mm van de wand te liggen in verband met het voorkomen van ‘hinder’ door pedalen en het stuur.
N.B. De bereikbaarheid van een gemeenschappelijke opslagruimte moet zodanig zijn dat er een doeltreffend gebruik van de opslagruimte kan worden gemaakt. Zo mag de opslagruimte niet te ver van de toegang van de woonfunctie liggen. Ook voorzien de eisen erin dat de containers niet over een trap of hellingbaan behoeven te worden gesleept om ze aan de straat te kunnen zetten.